Mijn vader was een echte pestkop, een sterke persoonlijkheid en een volbloed Amsterdammer. Recht voor zijn raap!
Gevleugelde Uitspraken:
- Zeikers worden niet geboren, maar gemaakt.
- Fietsen met je dikke kont.
- Kroonprins 1 op schoot bij moeders, wat een sijsjeslijmer.
- Heb je dorst, ga maar aan de kraan hangen.
- Niet praten aan tafel, koppen dicht.
- Geen sleutel van het huis, pies maar in de gracht.
- Kreeg hij te weinig voor zijn verjaardag, wat een natte tikkers.
- Lichten uit, kost geld.
- Bloemen van ijs op de zolderramen, dunne versleten dekentjes, gooi jullie jassen maar op bed of kruip tussen je broers.
- Snotteren, jank maar als je moeder begraven wordt.
- Nieuwe second hand bank, oude in de gracht voor de deur, hoeven we niet zo ver te lopen.
- Ontzag, de directeur veegt ook zijn gat af.
Hevige ruzie met hem duurde maar 5 minuten, daarna deed hij weer gewoon. Had hij ongelijk, wat vaak gebeurde, zei hij altijd; ”Mijn naam staat op de deur”. Straf op school, op de gang, dan naar huis je moeder helpen, dus we namen netjes de benen. Dan werd hij weer op het klooster ontboden om het uit te leggen. Maar de nonnetjes zagen hem graag komen, want hij was knap, charmant en had zijn babbel mee.
Katholiek was hij, pas later kreeg hij door dat de pastoors ook niet zo heilig waren en geen zaadjes verloren lieten gaan, gedaan met de kerk, ook geen begrafenis in de kerk. Stook me maar op, zei hij lachend en geef me 10 flessen jenever mee, dan fikt het lekker.
Plagen deed hij veelvuldig, ik hapte altijd. Altijd beet, zei hij en lachte zich rot. Had je geen sterk karakter, dan pakte hij je, menige opmerking deden de latere verloofdes verstijven van angst. Hij schoot wel eens door. Uit de verte van ons huis in Amsterdam-Noord kwam vaak een enge, lange, knappe, achterlijke man aangehuppeld, met zijn hoofd bruusk vallend van voor naar achter, mijn nachtmerrie. Mijn vader wist hoe bang ik voor hem was, liet hem op een keer toch binnen, liet hem stommelend de trappen opklauteren en zaten me beiden achterna. Toen ik van angst bijna aan de dakgoot ging hangen, zag mijn vader dat het menens was, ze dropen af.
Onze vader nam vaak paling voor mijn moeder mee, in een oude krant, stuurde zijn nageslacht de keuken uit en zei doodleuk, jullie proeven er toch niks van. We moesten vaak op tijd naar bed, “Orde muss sein”, klok 3 uur vooruitgezet, nog volop licht buiten en spelende kinderen, maar we hadden het nog niet gauw door.
Er waren 4 meiden en dat vond ie maar niks, het deed hem aan al zijn zusters denken. Je hebt al net zo’n rot stem als mijn zuster; welke zei hij er niet bij. (Rob: tante Til/tante Ans).
Eindelijk werden er 2 kroonprinsen geboren, de kat ging weer de deur uit, zo hebben we heel wat Maupie’s versleten. De kat stofzuigen met zijn staart omhoog was zijn taak, de kattenbak verschoonde hij, ik zie nog hoe hij de repen papier afscheurde van een oude krant, mijn moeder vertikte het..
Zijn meiden werden minder belangrijk, konden het meest in de huishouding doen, de jongens heb ik nooit iets zien uitspoken..
Hij heeft de prinsen allebei aan een baan geholpen, de jongste greep hij later in zijn nekvel, verhuisde naar hem in de buurt om hem alle zaken van zijn oude dag te laten regelen, wat niet in dank werd afgenomen door de eerstgeborene.
Vast ambtenarensalaris, vaste armoede zei hij altijd en werd vaste klant bij “De Koning van Zweden” en nog een paar “voedselleveranciers” allemaal op de pof. Salaris binnen, afbetalen iedereen, nog vlug een neutje halen, BLUT. Ze moeten niet zeuren, hun centen krijgen ze wel. Op zolder schoenen vermaken, want geld was welkom. Bril stuk; pootje lassen boven het gasfornuis. Om de kas te spekken nam hij 3 jonge kostgangers in huis en dat hebben we geweten. Er werd wat gestoeid, de afgekloven kippenpoten verdwenen in onze onderbroek.
Onder hun bedden “leeswerk” genoeg, dus de voorlichting was ook opgelost. Bovendien waren er genoeg boeken in de boekenkast. Hoe hij er aan kwam, mag Joost weten. Al onze namen kwamen uit een kerkboek of van de familie.
Blijer kon je me niet maken, lezen op een oude houten stoel, naast de warme kolenkachel.
Met mijn fantasie reisde ik de hele wereld rond en de honger naar lezen is nooit meer weggegaan. Muziek was zijn lust en zijn leven, 2 jaar overwerk had hij er voor over om zijn eerste luxe muziekinstallatie aan te schaffen. Wij zijn grootgebracht met opera, operette, moderne muziek. Altijd als we iets horen, zeggen we, papa meldt zich weer. Zijn hele verzameling heb ik meegenomen en koester ik. Muziek was ook een troost om zijn jongste broer te vergeten, die niet mee wilde deserteren uit de oorlog en omgekomen is. Hij had het er vaak over. Aan vliegen had hij een broertje dood, reed wel duizenden kilometers met de auto; met in de achterbak een stel “oude koffers” nee “oude dozen”, zo gaat het ook zei hij.. De jongste kroonprins heeft doodsangsten uitgestaan, want onvoorspelbaar was hij met autorijden.
Fietsen met de meiden naar de Veluwe, geen probleem. Ons stallen in verschillende boerderijen, waar de heimwee bovenkwam, geen probleem. Vakantiehuizen van mensen huren, ze zitten van ons geld in de zon, zei hij, als het weer pijpenstelen regende. Terug van kantoor fietsen met lief buurmeisje achterop, geen probleem, alleen voor mijn moeder was dat een klein probleem.
Naar Brussel reed hij, ondanks 100x uitleggen, altijd verkeerd, kwam 3 uur te laat, werkte 3 gebakjes naar binnen, duwde mijn moeder de auto in en vertrok weer. Gezellig koffiedrinken met haar, waarvoor.
Aan wandelen deed hij niet, zette haar even de auto uit om te lopen en bleef zelf in de auto zitten. JAMIN werd met Sinterklaas alle snoepgoed leeg gekocht, wij bibberend en misselijk ‘s morgens, alles wat onder het laken zat, opaten.
Later werden het zelfgemaakte surprises, hij was er een meester in, lekker katten vond hij heerlijk.
Met Kerst ’s nachts nuchter naar de 3 nachtmissen. Thuis wachtte de kerststol en de kadetjes. We moesten erom vechten, want de kroonprinsen hadden altijd honger. Er ging zelfs een ketting om de ijskast, maar de oudste kroonprins draaide de ijskast zo, dat hij toch aan zijn trekken kwam. Menig bal gehakt ging niet door mijn mond, maar door de zijne. Met Oudjaar, de wijffies snel naar bed, gooien wij de kerstboom uit het raam, zo dat hebben we ook weer gehad.
Dat geklooi met pubers, verkeringen, hij kreeg er wat van. Zondags wortels/doppers, rosbief, vaste prik, daar werd niet van afgeweken. Afscheid op de gang, vijf minuten en hop naar buiten, de volgende aan de beurt. Niet gelukte verkeringen maakte hij wel uit, op naar de volgende gelukzak, die eerst stevig aan de tand werd gevoeld, wat ie van plan was met zijn dochter.
Lipstick niet nodig, hoge hakken hoerig. Hij bleef angst houden voor een “moetje”, omdat thuis vroeger niet alles volgens het boekje was gegaan.
Niet goed leren, het huishouden in of wc’s poetsen bij de nonnen, maar verder studeren mocht ook niet, nu maar gaan werken hoor, ik heb jullie centen nodig, wil graag een auto en een caravan.
Opslag van je loon pikte hij in, want ik heb lang genoeg voor jullie gesappeld.
Mijn echtgenoot kwam uit een Haarlemse “koude kak “ familie, volgens hem en bleef altijd bij ons aan tafel als laatste zitten. Ons avondeten ging altijd snel, want voor je het wist, lag de vaatdoek weer op het zeil. “Heb je geen vingerkommetjes nodig”, zei mijn vader, waarop mijn toekomstige man antwoordde; “Als het even kan”. Dat kon hij wel waarderen, maar hij maakte het leven van de schoonzoons aardig zuur met zijn sarcastische opmerkingen. Als je geen aanstalten maakte om een man te vinden, was zijn veelvuldige kreet, “Je blijft over”. Mijn verloofde had een naald in zijn reet nodig, was pas 17 en trouwde toen hij net 22 was. Zijn moeder kwaad, maar mijn vader tevreden, alle meiden zonder dikke buik onder de pannen, je had in de kerk die diepe zucht moeten horen.
Was je netjes zwanger, wat nu mocht, riep hij zonder uit zijn auto te komen, “Leef je nog?” En weg was ie.
Verhuizen naar het buitenland, hij kwam 1 minuutje troosten, je moet niet zeuren, maar je man volgen. Er zat niks anders op om snotterend de verhuisdozen verder in te pakken. Baby’s bezoeken, prachtig kind hoor, maar wat is het hier heet en Studio Sport begint zo. Op visite met je kleine kindjes, roepend uit het raam, graag een andere keer, het komt niet goed uit en je kon weer gaan.
Kleren waren niet aan hem besteed (ons slobber Bartje). Oud jasje uit onze oude weggeefzakken gebietst, 3 maten te klein, het zit toch goed?! De kapper had ie nog nooit van gehoord, mijn vrouw gaat er wel met een schaar over. Oude spullen kon hij altijd gebruiken, “jatten” doen we niet hoor. Als hij “een keertje” kwam oppassen, moest je opletten of alles nog aan de muren hing. Als “Ome Jan” regelde hij van alles op zijn kantoor. We kwamen allemaal dezelfde spullen tegen bij zijn “collega’s” bij zijn caravan.
We hebben onze vader wat vervloekt, maar hoe ouder we werden, hoe meer we het begrepen. Tuurlijk kreeg je het moeilijk, toen we langzamerhand tegengas gaven, maar je hebt sterke kinderen van ons gemaakt en al helemaal geen “ZEIKERS”. Ik besef dat ieder kind zijn ouderlijk huis op zijn manier beleeft heeft. Luisteren kon je slecht en wij kinderen ook allemaal niet.
Ach PAP, ik hou nog steeds van je, al wilde je dat nooit horen. Wat koop ik er voor, zei je vlak voor je dood en vreemd genoeg, ik hield nog meer van je.
Je was een echte ouwe jood, ruwe bolster, blanke pit, een grote mond met een klein hartje, maar zolang ze nog vaak over je praten en vooral lachen, ben je niet echt weg.
“BELANGRIJK IS NIET ALLEEN DE WEG DIE JE GAAT
MAAR OOK DE HERINNERING DIE JE ACHTERLAAT”
Nieuwe BANJERS komen er aan en die luisteren ook al niet, dus de genen zijn goed doorgegeven!
Henny Ooms – Horstmanshof
Brussel december 2014.
Voor horstmanshof.eu